‘Onze Vader‘ (Lc. 11, 1-4; niet: 5-13) (Viering)
De evangelies vermelden geregeld dat Jezus zich terugtrok om te bidden, meestal zonder verdere toelichting. Vandaag, hoogst uitzonderlijk dus, vernemen we hoe Jezus bad. En Hij voegt eraan toe dat ook wij op dezelfde manier met God mogen communiceren. Het ‘Onze Vader’ is dus een heel belangrijk gebed. En dus bidden wij dat gebed ook vaak. Maar juist daardoor geraken die woorden soms uitgehold, dreigen ze te verworden ze tot een routineuze, lege formule. Dit gebed kan dus af en toe een opfrisbeurt best gebruiken.
Ik heb dat voor mezelf geprobeerd. En me afgevraagd: waarover heb ik het – of beter: waarover zou ik het moeten hebben – telkens ik het ‘Onze Vader’ bid?
(Ik ben niet uitgegaan van de korte Lucasversie die ik daarnet heb voorgelezen, maar van de tekst zoals wij hem allemaal kennen uit het evangelie van Mattheüs).
Onze Vader die in de hemel zijt.
Een God die groter is dan ons verstand, groter dan ons hart. Dat is een God die ons menselijk voorstellingsvermogen ver overstijgt. Maar Jezus zegt: je mag God gerust met ‘Onze Vader’ aanspreken.
Dat is niet zonder consequenties. Door God ‘Vader’ te noemen, verklaren wij onszelf tot Gods dochter of zoon, belijden wij Hem als onze oorsprong: Hij die ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis: God, Schepper, Verwekker van alle mensen. ‘Onze Vader’ wil dus zeggen, Vader van ons, mensen. Van alle mensen. We mogen die aanspraak niet verengen tot ‘mijn’ Vader. Bidden is, in de optiek van Jezus, geen loutere privé-aangelegenheid.
Niet onmogelijk dat het woord ‘vader’ bij iemand vervelende associaties oproept. Die kan met een gerust hart het beeld van de ‘moeder’ gebruiken om zich tot God te richten. Veertien dagen geleden hadden we het hier nog over het volk van Israël dat zich aan Gods borsten mocht laven tot verzadigens toe. Als de profeet Jesaja het beeld van ‘God, onze moeder’ mag gebruiken, waarom zouden wij dat dan niet mogen.
Trouwens, Jezus gebruikt ‘vader’ ook niet in zijn alledaagse betekenis. Om te voorkomen dat we God inperken tot een geïdealiseerde aardse vader, voegt Hij er onmiddellijk aan toe die in de hemel zijt. Zo ontstaat een verbinding tussen twee begrippen die schijnbaar niet bij elkaar passen: God, de totaal-andere, de verre – ‘die in de hemel is’ – en die tegelijk ons als een vader/moeder nabij wil zijn. De afstand tussen hemel en aarde, tussen ver en nabij, heeft Hij overbrugd door zijn Zoon te zenden. In Jezus komt die verre God ons nabij als Vader.
Uw naam worde geheiligd
Gods naam, ‘Onze Vader’ dus, moet geheiligd worden. Door ons uiteraard. Alle mensen zouden die naam moeten heiligen. Maar niet iedereen erkent God als Vader. Dus zullen wij die anderen daarvan moeten overtuigen. Dat kan slechts als de mensen om ons heen in òns leven, in ònze daden, Gods handtekening kunnen herkennen. Door de manier waarop wij ons als broers en zussen tegenover anderen gedragen zal bij die anderen het besef moeten groeien dat zij ónze broers en zussen zijn van dezelfde Vader.
Het is niet zo moeilijk om mensen met wie we goed kunnen opschieten, ‘onze broers en zussen’ te noemen. Maar ons probleem… dat zijn al die anderen. Gods vaderschap kent geen bastaardkinderen. Als wij zijn naam willen heiligen en Hem met ‘Onze Vader’ aanspreken, dan luistert Hij niet als wij tegelijk die overigen als ‘pseudo’-broers en ‘pseudo’-zussen bejegenen, om nog maar te zwijgen van die massa anderen (individuen zowel als groepen) die wij onverschillig voorbijlopen. De Vader-naam van God heiligen, begint dus met het afbreken van barrières tussen mensen, met het slopen van privé-muurtjes die we rond ons persoontje hebben opgetrokken. Pas als we daar aan toe zijn, kunnen we in volle eerlijkheid bidden:
Uw Rijk kome. Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.
Het Rijk Gods komt niet uit de hemel vallen.
We kunnen ‘ach en wee’ roepen als de televisie ons getuige laat zijn van perverse machtspelletjes op het grote schaakbord van de politiek… dingen die niet kunnen, niet zouden mogen in Gods Rijk van vrede en gerechtigheid. Misschien erkennen we wel dat er in Gods Rijk van vrede en gerechtigheid ook geen plaats is voor soortgelijke machtspelletjes in ’t klein, zoals wij die spelen op ons eigen schaakbordje.
Maar het Jezusgebed roept op tot actie, doet een appel op onze medeverantwoordelijkheid opdat het waar mag worden dat Gods Rijk kome, opdat het waar mag worden dat op aarde zou geschieden wat Hij wil en hoopt. God heeft handen en voeten nodig om de wereld mens- en Godwaardig te maken. Onze handen en onze voeten.
En kunnen wij, als het noodlot ons treft, zonder opstandigheid Jezus’ woorden tot de onze maken: “Heer, laat deze kelk aan mij voorbijgaan, doch niet mijn wil geschiede maar de Uwe”?
Geef ons heden ons dagelijks brood.
Wat dat voor ons betekent wordt wellicht duidelijker als we zeggen: “Geef ons heden mensenhanden die uw dagelijks brood ronddelen.” Voor zeer velen gaat het letterlijk om hun dagelijks brood. Maar de meesten onder ons zouden wellicht beter bidden: “Geef ons niet teveel brood, zodat wij niet verslaafd raken aan welstand en niet blind worden voor de nood van anderen” en “Leer ons delen het brood van de vriendschap, de calorieën van de glimlach, het kruim van de gastvrijheid, de smaak van onderlinge saamhorigheid die ons beschermt tegen eenzaamheid en onveiligheid”.
En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.
Nog zo’n verzoek dat God maar best niet al te letterlijk neemt. Misschien bidden we beter: “Vergeef ons onze schuld, maar doe het alsjeblief beter en grondiger dan wij aan anderen hun schuld vergeven”.
Maar zelfs dat is vaak een lege bede. Wij zijn meer getraind in het aanwijzen van vermeende schuld van anderen tegenover ons, dan in het erkennen van onze eigen schuld tegenover anderen. We beseffen nauwelijks nog hoe groot onze behoefte is aan vergeving. Met het overlopen van zondenlijstjes komen wij er niet. Het gaat niet alleen om wat we concreet verkeerd doen, maar ook om het passief toekijken naar al wat fout is. Al te gemakkelijk gaan we voorbij aan het goede dat we zouden kunnen doen, maar niet doen. Onze schuld is voornamelijk: egocentrisch isolement; te weinig oog, te weinig zorg voor datgene waarvan onze naaste wakker ligt.
Misschien moeten we bidden: “Onze Vader, open onze ogen zodat we ons bewust worden van onze overmatige interesse voor vaak pietluttig eigenbelang. En vergeef ons die schuld, opdat (en niet: ‘zoals’) wij uw vergeving zouden kunnen doorgeven, en zo aan anderen hun schuld vergeven.”
En leid ons niet in bekoring maar verlos ons van het kwade
“Vader, help ons afstand te houden van de bekoorlijkheden van de wereld, de uitdagingen van de macht, de luxe die de reclame ons aanpraat. Verlos ons van kwade handen die, gevuld met overdaad, krampachtig steeds méér willen nemen. Leer ons vrij bewegen met open handen die kunnen geven en ontvangen. Geef het niet op met ons, ook als de moed ons ontglipt. Hou ons ver van de wanhoop, de verbittering, want die zonden sluiten ons af zodat Gij niet meer bij ons binnen kunt. Laat uw Geest in ons werkelijkheid worden, Vader. Daarop durven wij vertrouwen.
Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in eeuwigheid. Amen.”
Marc Christiaens o.p.