Barrières doorbreken (Lev. 13,1-2.45-46 ; Mc. 1,40-45) (Viering)
Om de draagwijdte van Jezus’ optreden juist te kunnen inschatten, is wellicht enige achtergrondinformatie wenselijk.
Jezus genas een melaatse. In onze eerste lezing ging het over huidziekten. Voor ons zijn dat twee totaal verschillende dingen. Niet in Jezus’ tijd. Tussen toen en nu ligt tweeduizend jaar wetenschap. Huiduitslag maakte mensen toen bang omdat men geen idee had wat er juist aan de hand was, en zeker niet wat ervan de prognose was. Men wist wel dat het het begin zou kunnen zijn van iets heel ergs; misschien was het besmettelijk, misschien ook niet. Maar het was hoe dan ook verdacht.
Dat een zieke zich door een priester moest laten onderzoeken klinkt in onze oren vreemd. Maar in het Jodendom van toen, net als in vele (primitieve) samenlevingen, vervulde een priester meerdere maatschappelijke taken: hij was niet alleen de bedienaar van de eredienst, hij fungeerde onder meer ook als medicus én als gezondheidsambtenaar. Hij onderzocht de zieke en verklaarde hem rein of onrein. ‘Onrein’ was het cultische synoniem (de taal van de cultus, van de wet en dus ook van de priester) voor ‘melaats’. In de bijbel dekt het etiket ‘melaatsheid’ dus een brede waaier van aandoeningen, en binnen die brede waaier is wat wij onder ‘melaatsheid’, onder ‘lepra’ verstaan, slechts één van de mogelijkheden. In het allereerste stadium van lepra vertoont de huid ook witte en voze vlekken. Meer nog, zelfs kleding kon ‘melaats’ verklaard worden, wanneer die bijvoorbeeld bevlekt was geraakt door verdachte huiduitslag of een huidwonde.
Wie onrein was verklaard, werd uit preventieoverwegingen uit de samenleving verwijderd. Hij/zij mocht door niemand aangeraakt worden. Wie per ongeluk een onrein iemand had aangeraakt, werd ook als onrein beschouwd. Dat niet-aanraken was ieders verantwoordelijkheid, ook die van het slachtoffer: hij mocht zich niet laten aanraken. Het was dus belangrijk dat men van op afstand wist of iemand onrein was. Vandaar een hele reeks voorzorgsmaatregelen [twee hoofdstukken lang in het boek Leviticus, 13 en 14]. Een klein stukje daaruit hoorden we in onze eerste lezing: “Iemand die aan een huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren rondlopen, zijn haren los laten hangen, zijn baard bedekken en, als er iemand in de buurt komt, roepen: ‘onrein! onrein!’. Zolang de ziekte duurt, moet hij elders, buiten de bewoonde wereld, onderdak zoeken.” (v.45-46) [In de middeleeuwen, was dat bij ons niet anders: melaatsen liepen toen met een ratel rond om, wie in de buurt kwam, weg te jagen.]
“Zolang de ziekte duurt”, staat er. Wie vermoedde dat hij van zijn huidaandoening genezen was, mocht zich weer bij de priester aanmelden. Verklaarde die hem opnieuw ‘rein’, dan kon de genezene weer zijn plaats in de samenleving innemen.
Met dit alles in ons achterhoofd, keren we terug naar onze evangelietekst.
Wat mij in dit verhaal opvalt, is dat – in tegenstelling tot de meeste genezingsverhalen – Jezus hier geen link legt tussen ‘genezing’ en ‘geloof’ of ‘vergeving van zonden’. Er staat alleen “Jezus was diep ontroerd”. Jezus handelde uit medelijden, dus los van de persoonlijke ingesteldheid van de melaatse.
Ik zei dat, in de context van toen, een melaatse dus niet alleen een zieke was, maar meer nog – bij wet van Mozes! – een uitgestotene, totaal afgesneden van zijn familie en zijn thuisbasis. Maar wat wordt hier verteld?
– Onze zgn. melaatse verzaakt aan zijn burgerplicht! Ondanks zijn onreinheid en het eventuele besmettingsgevaar zoekt hij contact met een medeburger: “Heer, als U wilt, kunt U mij weer rein maken”. Misschien was dat een kreet van geloof, maar het kan ook een wanhoopskreet geweest zijn [zoals in onze tijd mensen wanhopig heil zoeken bij paragnosten of andere kwakzalvers].
– En niet alleen de melaatse, ook Jezus gaat over de schreef! Hij doorbreekt de barrière opgelegd door de ‘wet’ en door het gezond verstand. Hij gaat naar de man toe, steekt zijn hand uit en… “raakt hem aan” staat er! Hij kiest dus voor solidariteit tot in het onreine! Hij raakt hem aan: “Ik wil het, word rein”.
Het doorbreken van sociale barrières die mensen isoleren, is een vast patroon in het optreden van Jezus in alle vier de evangelies. Hij zoekt maatschappelijk uitgestotenen op: melaatsen, de overspelige vrouw, tollenaars, door de duivel bezetenen, de vrouw die onrein was omdat ze aan voortdurende bloedingen leed, de Samaritaanse met haar vijf minnaars, de Romeinse honderdman,… allemaal mensen die door de weldenkende joodse samenleving werden uitgespuwd. Sommigen hadden door wangedrag hun isolement zelf uitgelokt; anderen waren voor hun marginalisering niet zelf verantwoordelijk omdat het een kwestie was van noodlot, van ziekte, van vreemdeling-zijn of wat dan ook. Of het hun eigen fout was of niet, maakt voor Jezus niets uit: Hij gaat naar hen toe! Hij lapt die maatschappelijke barrières aan zijn laars.
Meer nog. Jezus neemt niet alleen contact met hen op, Hij zorgt ervoor dat die marginalen opnieuw hun plaats binnen de samenleving kunnen innemen. Hier: “Ga naar de priester en laat je door hem ‘gezond’ verklaren”.
Dit woord geeft ons genezingsverhaal een aparte dimensie. Gezond verklaard door de priester mag de man opnieuw zijn plaats innemen in de gemeenschap. Maar zo eenvoudig is dit niet. Wie bereid is met deze ex-melaatse normale betrekkingen aan te gaan, legitimeert daarmee het onorthodoxe gebeuren dat aan de basis lag van die genezing: namelijk het publiekelijk negeren van de wettelijk voorgeschreven preventieregels – zowel door de melaatse die het initiatief nam, als door Jezus die, door medelijden bewogen, de man genezend had aangeraakt.
“Van overal vandaan kwamen mensen naar Hem toe”, besluit de tekst. Die vonden dus dat mensen belangrijker zijn dan regels. Al die anderen – zij voor wie fatsoensnormen ‘heilig’ zijn – konden wellicht minder waardering opbrengen voor de genezing van die melaatse. Zij keerden de gemeenschap van Jezus’ volgelingen de rug toe.
En daarmee ligt de vraag op ons bord of wij, zoals Jezus door medelijden bewogen, ons, zo nodig op maatschappelijk onorthodoxe wijze, willen/durven engageren om de sociaal melaatsen op onze dagen de hand te reiken en hen te genezen door hun middelen en mogelijkheden aan te bieden om zich in onze samenleving te integreren. Blijven wij ons echter verschuilen achter de heersende maatschappelijke barrières en heulen we mee met de populistische zondebokkenmentaliteit, dan maken we ons medeplichtig aan hun sociale melaatsheid, en plaatsen daarmee onszelf buiten de gemeenschap rond Jezus Christus.
Marc Christiaens o.p.