2 april 2017
Leven dat sterker is dan de dood (Jo. 11, 3-7.17.20-27.33b-45)
De evangelies vertellen ons over 3 doden die door Jezus ten leven werden gewekt: het dochtertje van Jaïrus, een jongetje uit Naïn en Lazarus. De opwekking van Lazarus maakt de meeste indruk: schijndood is uitgesloten, want de man was al vier dagen dood en begraven en “Hij stinkt al” waarschuwde zijn zus. Een duidelijker bewijs voor het God-zijn van Jezus is nauwelijks denkbaar.
Wie zo redeneert, is weinig kritisch ingesteld, want het is hem blijkbaar ontgaan dat er in dit verhaal een aantal vreemde dingen staan die de geloofwaardigheid ervan beslist niet ten goede komen. Ik noem er enkele:
– Welke schrijver haalt het in zijn hoofd om zijn lezers eerst lekker te maken en ze vervolgens op hun honger te laten zitten? Nu zich zo’n unieke kans aandient, waarom heeft niemand aan Lazarus gevraagd hoe hij die ‘vier dagen daar aan de overkant’ heeft beleefd? Daar is toch iedere lezer nieuwsgierig naar…
– Nog iets raars. Johannes beklemtoont herhaaldelijk de warmmenselijke betrokkenheid van Jezus: zijn hechte band met Lazarus en zijn twee zussen (v 3 + 5), zijn verdriet om het overlijden van zijn vriend (v 35), de huivering die door Hem heenging als Hij bij het graf aankomt (v 38)… Maar hoe is dat te rijmen met de blijkbare onverschilligheid van Jezus die nog twee dagen ter plaatse loopt te treuzelen nadat Hij bericht heeft gekregen dat zijn vriend op sterven na dood is (v 6)?
– Ook de manier van vertellen doet vreemd aan: een rare mengeling van uiteenlopende schrijfstijlen: heel menselijke en gedetailleerde passages worden onderbroken door plechtstatige uitspraken als “Ik ben de opstanding en het leven” (v 25) of “Deze ziekte loopt niet uit op de dood maar op de verheerlijking van God, want de Zoon van God moet erdoor verheerlijkt worden” (v 4).
– Waarom wordt het verhaal over de opwekking van Lazarus – waar zoveel mensen getuige van waren, blijkens de tekst – alleen door Johannes verteld? Hadden Matteus, Marcus, Lucas of Paulus daar dan nooit iets over gehoord? Of vonden ze het grootste mirakel dat Jezus ooit gedaan had, niet de moeite van het vertellen waard?
Deze en nog meer redenen maken duidelijk dat ons evangelieverhaal, als verslag van een wonderlijk gebeuren, niet overtuigt. Dat is geen kritiek, want het is door Johannes ook nooit als verslag bedoeld. En dus mag je het ook zo niet lezen, want dan loop je het risico op het verkeerde been te worden gezet.
Welk soort geschrift is het dan wel? Een catechetisch verhaal, in oorsprong een preek in verhaalvorm waarin Johannes – ruim 50 jaar na Jezus’ dood – aan zijn geloofsgemeenschap uitlegt wie de verrezen en dus levende Jezus is, en hoe Hij vorm en inhoud geeft aan het leven van elkeen die in Hem gelooft. Die verkondiging heeft Johannes verpakt in een dialoog tussen Jezus en Marta, een gesprek tegen de achtergrond van het oberlijden van haar broer Lazarus.
Kernstuk van dat gesprek: Marta zegt op een bepaald ogenblik: “Ik weet dat mijn broer zal opstaan, bij de opstanding op de laatste dag”. Waarop Jezus reageert: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft, mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.” (v 24-26).
In Marta die haar geloof uitspreekt in de opstanding uit de dood op het einde der tijden, erkent de kerkgemeenschap van Johannes zich: ‘Ja, dat geloven we ook’.
Mooi, zegt de evangelist, maar daar hoort wel nog een serieuze kanttekening bij. Eeuwig leven is niet alleen een zaak van de toekomst, op het einde der tijden, maar heeft ook alles te maken met ons leven nú! Als Jezus tot Marta zegt: “Ik ben de opstanding en het leven” spreekt Hij in de tegenwoordige tijd, niet in de toekomstige tijd. Er is continuïteit tussen leven nu en leven later. Nú reeds moet leven sterker zijn dan de dood. Wie in Christus gelooft, en daar ook naar leeft, zal in eeuwigheid niet sterven! Jezus zei niet: ‘die zal op het einde der tijden uit de dood opstaan en van dan af eeuwig leven’; neen, Jezus zei: ‘Wie leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven’. Leven vanuit Christus is nu bouwen aan eeuwig leven, is de dood uit het leven bannen, is de strijd aangaan tegen al wat leven dood maakt.
En er is zoveel dat voor mensen het leven onmogelijk kan maken. Er zijn zovelen die ‘dood en begraven’ worden door onrechtvaardigheid, haat, egoïsme, verdriet, machteloosheid, noodlot, wanhoop, uitzichtloosheid. Voor zulke Lazarussen moeten wij proberen de grafsteen weg te rollen, hen uit dat graf weer tot leven roepen, en hen daartoe ook de mogelijkheden aanreiken door hen te ontdoen van de doodszwachtels die hen aan handen en voeten binden. Wie consequent gelooft dat Jezus de opstanding en het leven is, moet zelf opstanding en leven worden voor al die doden langs déze kant van het graf, moet hen helpen opstaan uit hun miserie, hen kansen geven zodat ze kunnen dromen van een nieuwe toekomst. Dat is opstanding. Niet iets dat ons overmorgen overkomt, maar actualiteit hier en nu. Leven vanuit Christus is een ons door God geschonken levenwekkende kracht die hier en nu moet renderen.
Hopen op hemels leven later, is ijdele hoop als we nu niet meebouwen aan een beetje hemel op aarde. En omdat liefde, goedheid, trouw, inzet voor gerechtigheid… de dood uit het hart van mensen kunnen verjagen en dus sterker zijn dan de dood, mogen wij geloven dat zij ook ons – op het moment van ons fysisch sterven – over de drempel van de dood heen zullen tillen, en ons het eeuwig leven binnenvoeren.
Want onze God van liefde, is een God van levenden en niet van doden, is een God die trouw is, nu en tot in eeuwigheid. Amen.
Marc Christiaens o.p.