29 april 2018 (Viering)
Groter dan ons hart (1 Joh. 3,18-24; Joh. 15,1-8)
Toen ik, met het oog op deze preek, onze lezingen las, zag ik het. Ongeveer in het midden van onze eerste lezing staat het: God weet alles. Mijn ogen bleven vasthaken aan die drie kleine woordjes. In mijn gedachten was ik plots weer dat kleine jongetje uit het tweede studiejaar. Ik hoorde onze zuster Marie-Alphonse vragen: “Ziet en weet God alles?”. En met de hele klas brulde ik mee: “God ziet alles, zelfs onze geheimste gedachten. Hij weet alles, ook de toekomende dingen”. Zo stond het in de Mechelse Catechismus waarmee ik, net als de al wat ouderen onder u, ben opgevoed. Vragen en antwoorden die wij voor de godsdienstles van buiten moesten kennen.
Tot op vandaag zindert dat catechismusantwoord, met de gevoelens die dat opriep, door mijn hoofd. God weet alles! Niets ontsnapt aan zijn speurend oog. Hij kijkt mij voortdurend op de vingers. Letterlijk ook. Denk aan de driehoekige tekeningetjes van destijds: een groot oog, met daarboven: “God ziet u”. God, als een soort bovennatuurlijke verkeersagent, die je onmiddellijk op de bon zet als je even van het rechte pad afwijkt. Een dreigende en bedreigende God, voor wie mijn hele doen en laten een open boek is, voor wie ik zelfs mijn geheimste gedachten niet verborgen kan houden.
Goddank beleef ik God vandaag niet meer zo. Maar je verleden gooi je niet zomaar van je af. Het blijft nawerken. Zozeer zelfs, dat ik pas anderhalve dag later aan deze preek ben begonnen.
Die tweede poging startte met het opnieuw lezen van de lezingen van vandaag. Pas toen drong het tot mij door dat “Hij weet alles” een deel was van een langer zinnetje. Er staat namelijk: “God is groter dan ons hart en Hij weet alles”.
Die ontdekking was voor mij een verademing. Die zin in zijn geheel klinkt helemaal niet bedreigend. In tegenstelling tot wat ik destijds in die oude catechismus had geleerd, beschrijft Johannes God niet als bestraffer van het kwaad. Hij legt een link tussen Gods weten en Gods hart. In combinatie met hart en hartelijkheid wordt Gods alwetendheid positief. Geen alwetend strafregister, want Gods kennen en weten heeft te maken met zijn op-ons-betrokken-zijn. Hij kent ons, omdat Hij met zijn hart bij ons is, op basis van liefde dus. Een hartelijk kennen, nabij-zijn in dienst van ons heil en geluk. Zoals een vader en een moeder hun kind kennen: niet veroordelend, maar ruimtescheppend. Niet afschrikwekkend, maar bemoedigend, stimulerend, openingen makend naar de toekomst toe.
* * *
“God is groter dan ons hart en Hij weet alles” maakt ook duidelijk hoe ranken rijpe vruchten kunnen voortbrengen dank zij hun verbondenheid met de wijnstok. Een wijnstok die voedt, die levenwekkend is. Een vergelijking die het beeld oproept van de zogende en zorgende moeder. Onze verbondenheid met Christus-de-wijnstok is de levenwekkende voedingsbodem op weg naar heil en geluk.
“Ik ben de wijnstok, en jullie zijn de ranken”, staat er. Er staat niet: “Jullie zijn de vruchten”. Een rank, die bedacht is op eigen heil in plaats van op de rijpe vruchten die zij dient voort te brengen, loopt haar eigen veroordeling tegemoet. Zo’n rank wordt door de wijngaardenier weggesnoeid. Een goede moeder koestert haar kind ook niet voor zichzelf, maar voedt het, voedt het op om het later los te laten. Zij verrijkt zichzelf niet, maar investeert de rijkdom van haar persoon in een nieuwe mens. Een nieuw zelfstandig wezen. Dat is haar vrucht die tot rijpheid is gekomen.
‘Zo vruchten voortbrengen is typisch voor een levenswijze die zich door Mij laat inspireren’, zegt Jezus: “Alleen wie met Mij verbonden blijft, draagt rijkelijk vrucht”. Met Christus verbonden blijven – dat is toch de definitie van christen-zijn – is vruchtbaar zijn, is verrijkend zijn voor anderen.
Je mag dus rustig concluderen dat écht evangelisch leven ‘wereldvreemd’ is omdat het indruist tegen alle elementaire economische logica. Volgens die logica moet bezit en kapitaal renderen voor de bezitter; volgens de evangelische logica moet je je mogelijkheden en rijkdom laten renderen voor anderen. Christen-zijn betekent dus de wereldlijke wetmatigheden durven loslaten:
– betekent: de mensenwereld durven bekijken niet alleen met mensenogen, maar ook een beetje met de ogen van God.
– betekent: het erop wagen ons gezond verstand tussen haakjes te zetten en durven vertrouwen op wat ons hart ons ingeeft, ons christelijk hart, dat een heel klein beetje afspiegeling is van Gods hart, dat zoveel groter is dan het onze.
Maar dat lukt ons niet altijd. En alibi’s om daar niet aan te beginnen, liggen voor het grijpen. Trouwens, wie kan het mij kwalijk nemen dat ik eerder op mijn gezond verstand vertrouw, dan op het hart en het weten van een God die per definitie ons begripsvermogen te boven gaat? En toch, zo zegt het evangelie, zit je dan op het verkeerde spoor: want “los van Mij kunnen jullie niets”. Wie zich vastbijt in eigen mogelijkheden en beperktheden, haalt het niet, die schrompelt weg, en ook de levens- en toekomstmogelijkheden van anderen schrompelen dan weg.
Ons geloof dwingt ons dus tot een radicale levenskeuze:
– ofwel kies je voor kleinheid, voor de menselijk reflex tot zelfbehoud;
– ofwel kies je voor grootheid, voor het christusvertrouwen dat een mens doet uitstijgen boven zijn eigen mogelijkheden.
Zo simpel is het. Maar ook zo moeilijk, omdat ‘Christus navolgen’ – maar dan echt en concreet – ons leven ingrijpend kan veranderen.
Marc Christiaens o.p.