6 maart 2016 (Viering)
Een vader had twee zonen (Lc. 15,1-3.11-32)
Traditioneel noemt men dit verhaal ‘de parabel van de verloren zoon’. Maar die titel zet ons wel op het verkeerde been. Hij richt de schijnwerper eenzijdig op de jongste zoon. De manier waarop Jezus zijn parabel introduceert “Iemand had twee zonen” laat beter zien dat het thema van het verhaal de driehoeksrelatie vader-zoon-broer is met de vader als sleutelfiguur. De parabel valt ook uiteen in twee duidelijk onderscheiden delen: over de vader en zijn jongste zoon; over de vader en zijn oudste zoon. Elk van beide delen wordt afgesloten met een bijna identiek woord uit de mond van de vader: “Want mijn zoon was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden”.
Eerst het verhaal over de vader en zijn jongste zoon.
Die verlaat het ouderlijk nest om zijn eigen weg te gaan.
Wie zich wil ontplooien, mag niet thuis blijven zitten, opgesloten in de veiligheid van het verleden. Die moet zijn vleugels durven uitslaan. Zo zit een mensenleven nu eenmaal in elkaar: om te ontwikkelen moet je nieuwe wegen gaan.
Op zich is er dus niets mis als de jongste zoon voor zelfstandigheid kiest.
“Vader, geef mij mijn deel van de erfenis”. Maar als blijkt dat zoonlief zijn verlangen naar zelfstandigheid eng materialistisch invult, baart dat zijn vader zorgen. Toch protesteert hij niet; hij verdeelt zijn vermogen. Hij respecteert dus de keuze van zijn kind, zij het niet zonder hartenpijn.
De droom van de zoon over geld, lekker eten en mooie vrouwen is vlug uitgedroomd. Zonder geld, zonder eten belandt hij tussen de varkens. Hij zocht vrijheid, maar vond slavernij. Dat doet hem even in de spiegel kijken: “Thuis eet iedereen elke dag zoveel hij wil, en ik verrek hier van de honger”. Hij wikt en weegt… Terug naar huis?? Dat is misschien nog de minst slechte oplossing. Omdat ze daar vermoedelijk niet staan te springen om hem weer binnen te laten, wil hij het proberen als ‘berouwvol zoontje’. Hij bedenkt een minitoespraakje dat netjes begint met de aanspreektitel “Vader”, en dan drie zinnetjes: “Ik heb gezondigd. Ik ben niet meer waard uw zoon te zijn. [en dan volgt zijn voorstel tot minnelijke schikking] Behandel mij als een van uw dagloners”. Hij voegt de daad bij het woord. Keert terug naar huis… op hoop van zege.
Vanaf hier treedt de vader op het voorplan. In de haveloze zwerver in de verte herkent hij zijn zoon. Let op de waterval van werkwoorden die Lucas nodig heeft om de reactie van de vader te beschrijven: hij is ontroerd, snelt naar hem toe, vliegt hem om de hals, kust en blijft maar kussen. De zoon steekt zijn preekje af… maar de laatste zin, die over de minnelijke schikking, komt er niet meer uit. Door zijn warmhartige reactie heeft de vader het ego-spijt van zijn zoon uitgezuiverd tot authentiek berouw.
In een handomdraai wordt een groots feest georganiseerd. ‘Eindelijk vrij’ is ‘eindelijk thuis’ geworden.
* * *
De oudste zoon komt thuis. Hij hoort het feestgedruis, gaat zien wat er aan de hand is… Boos weigert hij naar binnen te gaan.
Hij veroordeelt niet alleen zijn jongere broer, maar ook de handelwijze van zijn vader. Die rept zich naar buiten om te proberen de plooien glad te strijken en wijst op het belang van de familieband. Hij smeekt de oudste om zijn jongere broer weer als broer te accepteren. Maar in zijn woede krijgt de oudste noch het woord ‘broer’, noch het woord ‘vader’ over zijn lippen. Minachtend heeft hij het over “die zoon van u”. Hij verwijt zijn vader onrechtvaardigheid: “De nietsnut die er alles heeft doorgejaagd, wordt gevierd. Dat ik altijd mijn manieren heb gehouden, is voor u de normaalste zaak van de wereld. Als er één een feest verdient, dan ben ik het toch wel.” Zoals velen van ons zit ook hij vast in het redeneerschema ‘voor wat, hoort wat’: kwaad moet gestraft worden, het goede beloond. Hij verwacht loon, geen liefde – of beter: hij wil liefde als vorm van beloning.
In een ultieme inspanning poogt de vader het denken van ook zijn oudste zoon uit te zuiveren: “Jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat ik heb, is van jou. Laat ons feest vieren en blij zijn, omdat die broer van jou, die dood was, weer levend bij ons is”. Hier geeft Jezus, onze parabelverteller, aan waarin de oudste faalt: hij heeft God gediend en al zijn wetten en geboden onderhouden – op het eerste gebod na: dat van de broederschap, de ander beminnen als jezelf. Is hij misschien ‘de verloren zoon’?
* * *
De vaderlijke zorg om het verlorene betreft beide zonen: zowel degene die zich vaders liefde niet meer waardig acht, als degene die zich aan diens liefde ergert, zowel degene die gebukt gaat onder het gevoel van ‘nietswaardigheid’, als degene die vaders liefde voor zichzelf meent te mogen reserveren. Beiden worden ze uitgenodigd om aan te zitten aan het levensfeest. Maar geen van beiden wordt daartoe gedwongen.
Daarom heeft deze parabel een open einde. Het echte slot ervan moet nog geschreven worden – moet door ieder van ons geschreven worden in zijn eigen leven.
Twee mogelijkheden om dit verhaal af te sluiten:
* de eerste: ‘Toen ging de oudste zoon door de knieën. Hij vroeg zijn vader vergiffenis. Die richtte hem op en leidde hem naar binnen. De zoon ging naar zijn jongere broer toe, en omhelsde hem. Het feest liep uit tot in de kleine uurtjes.’
* de tweede: ‘Toen keerde de oudste zoon zijn vader de rug toe, haastte zich naar zijn kamer, pakte zijn spullen bijeen, en verdween.”
Een parabel over Gods vaderschap: God die zowel de verloren gewaande als de thuisblijver uitnodigt en met open armen opwacht. Maar die elk van beiden ook ruimte en vrijheid gunt, zelfs de vrijheid om Hem de rug toe te keren.
Marc Christiaens o.p.