22 januari 2017 (Viering)
Het Licht verschijnt in de duisternis (Mt. 4,12-23 ; Jes. 8,23b-9,3)
’s Nachts ronddolen in het pikdonker… een verlicht raam in de verte kan voldoende zijn om te weten welke richting je uit moet. Voel je je niet lekker en heb je hoofdpijn, dan kan een dafalgan verlichting brengen zodat je weer op dreef geraakt. Als je het eens niet meer ziet zitten… kan een opbeurend woord het lichtpuntje zijn waardoor je aarzelend weer op weg kunt.
Dat is de teneur van wat we in onze eerste lezing hoorden: “Voor het volk dat in het donker ronddwaalt, zal een licht opgaan – een licht dat uitzicht geeft op vreugde en bevrijding.”
Bemoedigende woorden die zowat 800 jaar voor Christus door de profeet Jesaja werden gesproken tot joodse bannelingen in Assyrië. Die groep bestond grotendeels uit leden van de stammen van Zebulon en van Naftali, twee van de twaalf stammen van Israël. De Assyriërs hadden hun gebied geannexeerd en, om elk verzet in de kiem te smoren, een flink deel van de bevolking gedeporteerd en vervangen door mensen die van elders waren aangevoerd (2 Kon. 15,29; 17,24). In latere tijden werd het multicultureel karakter van die streek nog versterkt door Griekse inwijkelingen die het daar goed handeldrijven vonden langs de drukke karavaanweg rond het meer van Genezareth. Nog later, zowat een eeuw voor Christus, werd dit oorspronkelijk joods gebied opnieuw herenigd met het zuidelijke Judea tot het Israël zoals het was in Jezus’ tijd. Sinds die samenvoeging werd die noordelijke provincie ‘Galilea’ genoemd, wat letterlijk ‘de streek van de heidenen’ betekent. Uiteraard werden in het multiculturele Galilea van toen, naast de God van de joden, nog tal van andere goden aanbeden. Het orthodox-joodse Jeruzalem in het zuiden bekeek die halve heidenen in het Noorden dan ook met meer dan een scheef oog: “het volk dat in de duisternis zit” zo staat het bij Mattheüs (4,16).
Ik vertel u dit omdat die historische achtergrond nuttig is voor een goed begrip van onze evangelietekst.
Door zich door hem te laten dopen had Jezus zich bekend tot de kring van volgelingen van Johannes De Doper. In eerste instantie wilde Jezus zich eens grondig bezinnen over zijn toekomst, en daarom trok Hij zich terug in de woestijn. Na veertig dagen komt Hij terug in de bewoonde wereld en verneemt Hij dat zijn leermeester intussen was aangehouden. “Daarop nam Hij de wijk naar Galilea” staat er.
[Op de eerste bladzijden van het evangelie van Mattheüs wordt er voortdurend uitgeweken: de wijzen weken uit en keerden langs een andere weg naar hun land terug; Jozef met het kind en zijn moeder week tweemaal uit, eerst naar Egypte, later naar Nazareth. Nu moet Jezus zelf uitwijken. Hij gaat het lijden niet uit de weg, maar Hij zoekt het ook niet op.]
Opmerkelijk is de vermelding dat Jezus zijn woonplaats Nazareth voorbijgaat om zich te vestigen in Kafarnaüm, “in het gebied van Zebulon en Naftali”. Die toevoeging is voor Mattheüs méér dan een geografische aanduiding. Hij maakt hier een theologische brug naar wat Jesaja 800 jaar eerder had gezegd tegen de naar Assyrië gedeporteerde joden uit dat gebied van Zebulon en Naftali: “Jullie, nu nog een volk dat ronddwaalt in uitzichtloze duisternis, zult eens een helder licht zien.” Dat eertijds door Jesaja beloofde licht, zegt Mattheüs, is nu in het gebied van Zebulon en Naftali aangekomen en het heeft zich gevestigd in Kafarnaüm, in het Galilea van de heidenen dus.
Die uitspraak zal hem door zijn joods publiek niet in dank zijn afgenomen. Zij waren ervan overtuigd dat de eeuwenlang verwachte Messias allereerst naar hen zou toekomen om vanuit en dankzij het uitverkoren volk zijn wereldomvattend Messiaanse rijk op te bouwen. Niets daarvan, zegt Mattheüs. Het Licht is niet opgegaan in het stralend centrum van het Jodendom, Jeruzalem, maar in het grauwe ‘Galilea van de heidenen’.
In de manier waarop hij Hem zijn openbaar leven laat starten, anticipeert de evangelist op wat Jezus zijn leven lang zal verkondigen: machtigen worden te kijk gezet, uitgestoten daarentegen worden uitverkoren; de laagsten en de laatsten worden de eersten; aan hen op wie wordt neergekeken, verschijnt het Licht. Dáár dus begon Jezus met de verkondiging van zijn Messiaanse rijk, bij hen die in de ogen van het officiële Jodendom ronddwaalden in de duisternis. Het kon blijkbaar niet klein genoeg beginnen…
* * *
En, zo gaat Mattheüs verder, het eerste wat Jezus deed daar in Galilea was geen grandioos wonder, geen stevig ineengetimmerde preek, maar simpelweg naar mensen toegaan. Lopend langs het meer ziet Hij vissers aan het werk. “Ga met Me mee”, ga met Me mee om te verkondigen wat Johannes de Doper niet langer kan verkondigen: “Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is ophanden.”
Jezus vraagt aan die vissers dat ze zouden delen in zijn leven en zijn zending. Hij vraagt hun ‘vissers van mensen’ te worden, mensen op te vissen uit hun eenzaamheid, uit hun ellende, uit hun duisternis. En blijkbaar zijn ze bereid mee te werken – Petrus en Andreas, Jacobus en Johannes. Ze laten hun boot achter en volgen Hem.
Twee keer wordt uitdrukkelijk gezegd dat het om broers gaat. Zoals Jezus die vissers tot een nieuw soort vissers maakt, zo maakt Hij van hen ook een nieuw soort broers: broers van Jezus. Ze verlieten hun vader om toe te treden tot een nieuwe familie, de familie van Jezus’ volgelingen.
Nog iets specifieks. Iemand die iets wil leren, kiest normaal zelf bij wie hij in de leer gaat, beslist zelf in welke school of richting hij of zij zich inschrijft. Niet zo bij Jezus: bij Hem is het de meester die kiest wie bij Hem in de leer komt. Zijn leerlingen worden familie van Hem – zei ik al. Je kiest ook niet van wie je de broer of de zus wil zijn. Je kan er natuurlijk wel voor kiezen om je niet als broer of zus te gedragen.
Zijn wij zo happig om onze boot achter te laten als Jezus ons vraagt om mee te werken? Misschien hebben we schrik omdat we vinden dat we zo’n uitverkiezing niet waard zijn of achten we ons daartoe niet bekwaam… Waren die vissers het waard? Waar haalden zij hun bekwaamheid? Het waren ‘zomaar’ vissers die Hij riep en die de opdracht toegeschoven kregen: doe mee met Mij: vis net als Ik mensen op uit de duisternis waarin ze ronddolen. Het simpele feit dat Jezus jou opvist volstaat dus om je geschikt te maken als visser van mensen.
Het kan blijkbaar niet klein genoeg beginnen.
Marc Christiaens o.p.