27 april 2014 (Viering)
ACHTER GESLOTEN DEUREN (Joh. 20, 19-23)
De hallelujasfeer waarin wij als kerkgemeenschap de verrijzenis hebben herdacht, is aan de leerlingen van Jezus voorbijgegaan. De beginwoorden van onze evangelietekst sluiten veeleer aan bij de naweeën van het Goede-Vrijdagfiasco, dan bij het gejubel van Pasen. Na de terechtstelling van Jezus zijn de leerlingen ondergedoken, rillend van angst, de deur op slot.
Ze wisten wel al dat er wat vreemds aan de hand was. Op aanwijzing van een paar vrouwen waren Petrus en Johannes naar het graf gegaan en ook zij hadden gezien dat het lichaam van Jezus verdwenen was. Kort nadien was Maria van Magdala komen aankloppen met het onmogelijke verhaal dat de Heer haar verschenen was. Hun verwarring was er alleen maar groter op geworden.
Pasen was op dat moment voor hen niets meer dan wat loze geruchten. Wat ze wisten, wisten ze van ‘horen zeggen’. Bij al wat er in de voorbije dagen gebeurd was, schitterden de leerlingen door hun afwezigheid:
– In de hof van Olijven lagen ze te slapen.
– Toen Jezus werd aangehouden, namen ze de benen.
– De enige die Jezus achterna was gegaan [en dan nog op grote afstand] ontkende nadien ooit enig contact met Hem gehad te hebben.
– En de kruisiging met alles daaromheen, kenden ze ook maar van horen zeggen: slechts één van hen had de moed opgebracht om, samen met Jezus’ moeder, tot aan de voet van het kruis door te dringen.
Ook daarover zitten ze te kniezen. Telkens als het er echt op aankwam, hebben ze Jezus in de steek gelaten. Nu is het te laat om nog iets goed te maken want Hij is dood. Wroeging is het enige wat hun nog rest.
Ze hebben zich opgesloten, niet alleen uit angst om te worden aangehouden als handlangers van Jezus, maar ze zitten vooral opgesloten in zichzelf, omdat ze met hun schuldgevoelens geen raad weten.
Doorheen die gesloten deuren, doorheen de muren van hun hart breekt Jezus binnen. Onze tekst zegt: “Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen”. Je zou eerder verwachten dat ‘schaamte’ hen zou vervullen: nu komt Hij ons ter verantwoording roepen… Maar Jezus presenteert de rekening niet. Integendeel. Hij doet wat anders. Hij doet drie dingen:
1. Hij wenst hun ‘Vrede’ toe. Tweemaal zegt Hij dat. Woorden waarmee Hij de relatie herstelt, waarmee Hij zijn vrienden vergiffenis schenkt en hen bevrijdt van hun verlammende schuldgevoelens. Hij bevrijdt hen uit de gevangenis waarin zij zichzelf opgesloten hebben. Dát is het wat bij de leerlingen die intense vreugde opwekt: de vreugde van de vergiffenis, de vreugde om de herstelde vrede.
2. Vervolgens toont Jezus hun zijn handen en zijn zijde. Op die manier maakt Hij zijn identiteit bekend en benadrukt Hij de continuïteit over de dood heen: ‘Ik ben het, Ik ben dezelfde als voorheen. Jullie kunnen zich met een gerust gemoed opnieuw aan Mij toevertrouwen. Je ziet het: Ik leef, de dood heeft niet langer het laatste woord. Als jullie echt voor Mij kiezen, dan kiezen jullie voor het leven, voor de hoop, voor de toekomst die zelfs niet afgebroken wordt door de dood.’
3. En tenslotte geeft Jezus hun een zendingsopdracht: “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik jullie”. Wat houdt die zending in? Zonden vergeven, zo staat er. Maar de draagwijdte van die woorden reikt veel verder dan de instelling van het sacrament van de biecht. De leerlingen worden gezonden om, in zijn Naam, hetzelfde te doen wat Jezus zopas voor hen gedaan heeft toen Hij zei: “Vrede”. Zij moeten nu de Blijde Boodschap gaan verkondigen;
de boodschap van de vreugde om de herstelde vrede;
de boodschap die mensen uit hun isolement verlost;
die mensen bevrijdt van eenzaamheid en angst, zelfs van de angst voor de dood.
Zij moeten gaan verkondigen de boodschap van “Wij samen!”: door Hem en met Hem en in Hem vormen wij allen één gemeenschap, nu en in eeuwigheid.
* * *
Bij het overlopen van onze evangelietekst heb ik één zinnetje overgeslagen. Jezus zendt de apostelen uit. Maar vooraleer Hij hun zegt waartoe Hij hen zendt “ademde Hij over hen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest’”. Jezus schenkt de heilige Geest, schrijft Johannes.
Lucas, die dit verschijningsverhaal ook vertelt, schrijft dat Jezus zijn apostelen toen beloofde dat Hij hun zijn Geest zou schenken (24,49). En in zijn tweede boek, de Handelingen van de Apostelen, verhaalt Lucas hoe die belofte op Pinksteren werd ingelost (Hand. 2,1-13): de nederdaling van de heilige Geest.
De kerkelijke traditie heeft zich laten inspireren door de versie van Lucas, en twee liturgische feesten ingesteld die 50 dagen uit elkaar liggen. Het nadeel daarvan is dat wij Pasen en Pinksteren van elkaar hebben losgemaakt, en vergeten zijn dat Pasen en Pinksteren een eenheid vormen, twee facetten van eenzelfde gebeuren zoals Johannes dat benadrukt: Wanneer Jezus aan de apostelen duidelijk heeft gemaakt dat Hij leeft (= Pasen), geeft Hij hun de Geest en, daardoor gesterkt, krijgen zij de opdracht om de Blijde Boodschap verder te gaan uitdragen (= Pinksteren).
Pasen is dus geen reeks mysterieuze gebeurtenissen rond een leeg graf. Voor de leerlingen hadden die geen betekenis. Pasen overkwam hen op het moment dat de levende Heer binnenbreekt in hun hart.
Pasen is pas Pasen als je bereid bent je persoonlijke verdedigingslinies te laten slopen.
Als Pasen voor jou wedergeboorte betekent, dan kunnen er door jouw toedoen dingen gebeuren waartoe jij jezelf niet in staat achtte. Midden in het leven van de Paasmens staat immers de Geest die door jouw woorden en met jouw handen wonderen van saamhorigheid bewerkt:
wie ziek is van eenzaamheid, wordt door jou, en dus door Hem, genezen;
wie kreupel is, staat op en loopt mee;
wie bezeten is door het kwaad, wordt bevrijd en sluit zich aan bij de gemeenschap.
Als Pasen voor jou werkelijkheid is, dan kun je niet anders dan, in Jezus’ naam, vreugde- en een vredezaaier te zijn, want je wordt ertoe gedreven door de Geest van Jezus die bezit heeft genomen van je hart.
Marc Christiaens o.p.