9 september 2018 (Viering)
Spreekverbod, voor wie? (Mc.7,31-37 ; Jes.35,4-7a)
Steeds opnieuw blijkt dat Jezus partij kiest voor wie geen stem in het kapittel hebben. Voor hen opent Hij nieuwe perspectieven. Positieve discriminatie heet dat: extra kansen creëren voor wie nauwelijks kansen hebben. In die optiek moet ook dit genezingsverhaal gelezen worden[1].
Mensen moeten kunnen luisteren naar elkaar; ze moeten kunnen horen wat anderen te zeggen hebben; en zelf moeten ze kunnen zeggen wat zij te zeggen hebben. Door te communiceren stimuleren mensen elkaar, bloeien mensen open, groeien ze tot wat een mens kan zijn: een zelfstandig denkend iemand. Mensen zijn fundamenteel sociale wezens.
Wie doof is, wie niet kan spreken, vereenzaamt. Tegen zo’n man zegt Jezus: “Effata, ga open”, open de vensters van je oren en je hart; laat het vreemde en het nieuwe binnenstromen als een verfrissende wind; ga met anderen relaties aan en wordt op die manier hun gelijke; luister naar hen, praat met hen, leer van hen, en zij kunnen ook leren van jou. In één woord: word een mens zoals de Schepper de mens gewild heeft. Zo maakt Jezus Gods droom over mens en wereld waar en bouwt Hij, beetje bij beetje, aan de realisatie van Gods Koninkrijk op aarde.
Maar dan gebeurt er iets merkwaardigs. Hij die aan mensen het vermogen tot communicatie geeft, legt de ooggetuigen van dat gebeuren spreekverbod op! Public relations is blijkbaar niet aan Jezus besteed. Had Hij, om zijn goede zaak te dienen, niet beter kunnen zeggen: ‘Wat jullie hier hebben zien gebeuren, verkondig dat van de daken!’. Nee: “Hij gebood hun het aan niemand te zeggen”. Waarom dat spreekverbod?
Jezus is bang dat die ooggetuigen opnieuw – want het was al eerder gebeurd – dat wonder alleen maar zouden zien als een stunt waarvoor ze graag applaudisseren en Hem op een voetstuk plaatsen… in de hoop op nog meer van dat: nog meer genezingen, nog meer gratis uitdelen van brood en vis, en wie weet wat Hij nog allemaal uit zijn mouw schut. Jezus is bang dat ze voor Hem promotie zullen maken enkel uit sensatiezucht en eigenbelang. Hij is bang dat de mensen ná dit wonder nog even op zichzelf betrokken zullen zijn als daarvoor. Dat hun eigen horen, spreken en zien er niet beter is op geworden. En daar is het Jezus net om te doen. Zijn genezingen – hier: een door doofheid vereenzaamde mens uit zijn isolement halen – zijn geen stunts maar openbaringen, voortekens van het komende Rijk van God. Hij wil zichtbaarheid geven aan wat Jesaja destijds geprofeteerd had: “Houd moed! God komt u redden! En dan worden de ogen van blinden, en de oren van doven geopend. Dan danst de kreupele als een hert en juicht de tong van de stomme. Het verschroeide land wordt een meer; de dorstige grond wordt een waterrijke fontein”. Woorden die de omstanders bekend in de oren klonken omdat zij ze van kindsbeen af hadden horen voorlezen in de synagoge. Woorden die ze blijkbaar nooit ècht begrepen hebben. Zij hebben niet begrepen dat in Jezus die doven laat horen en stommen laat spreken, God mensen reddend tegemoet treedt.
En dus zegt Jezus dat ze voorlopig maar beter hun mond kunnen houden, in de hoop dat ze twee keer nadenken, in de hoop dat ze tot het inzicht komen dat wat Jezus doet en waarvan zij getuigen zijn, geen stunt is maar een stukje realisatie van wat God bedoelde en droomde toen Hij de mensenwereld schiep en nog steeds schept.
Niet alleen de omstanders in Jezus tijd hebben die woorden van Jesaja horen voorlezen, ook wij, in onze eerste lezing. Ook ons legt Jezus het zwijgen op als wij de profetische betekenis van zijn optreden, de diepere zin van de tekens die Hij verrichtte, niet juist weten in te schatten.
Maar in het verleden en ook nu zijn er ook altijd mensen die de draagwijdte van Jezus’ wonderen wèl ten volle begrijpen. Mensen die blijven vasthouden aan het visioen van het koninkrijk Gods dat komende is in deze wereld. Ze houden hun ogen gericht op een echt menswaardige wereld, waarin elkeen kan openbloeien, waarin elk schepsel tot zijn recht komt.
Ook vandaag de dag zijn er die de ogen van blinden openen: ze zijn medemensen nabij die het niet meer zien zitten en openen voor hen nieuwe perspectieven. Ook vandaag zijn er onder ons die de tongen van stommen losmaken: vrijwilligers die vreemdelingen de Nederlandse taal leren bijvoorbeeld. Ook vandaag zijn er mensen die geloven dat in de woestijn rivieren kunnen ontspringen: in de derde wereld graven ze waterputten en installeren pompen waarmee dorre grond bevloeid wordt en er gezaaid en geoogst kan worden. Ook vandaag zijn er mensen die geloven dat oorlog eens zal moeten wijken voor vrede: zij die onderwijsprojecten in Syrische vluchtelingenkampen ondersteunen bijvoorbeeld.
Zulke mensen hebben zich laten aanspreken door dat wonderwoord van Jezus – ‘Effata’, ‘Bloei open’. En van daaruit zijn ze aan de slag gegaan. Wat ze doen is lang niet altijd spectaculair, maar wel evangelisch. Want zij geven de Effata-boodschap door: ze laten kleine en onmondige mensen openbloeien. Op hun manier bouwen ze scheppend mee aan een wereld zoals God die wil.
Zulke mensen verheffen soms in het openbaar hun stem. Ik denk niet dat het spreekverbod van Jezus voor hen geldt. Zij zien, horen en spreken precies zoals Jezus het graag wil als ze pleiten voor positieve discriminatie voor wie onmondig is of onmondig wordt gehouden. De meerderheid van de goegemeente zal hun dat niet altijd in dank afnemen. Ze worden genegeerd als naïeve idealisten die niet met beide voeten op de grond staan.
Laten we hopen en bidden dat die mensen nooit de mond worden gesnoerd. En wie weet – misschien kan hun inzet voor Gods Effata-droom ook ons inspireren.
Marc Christiaens o.p.
[1] In dit wonderverhaal maakt Jezus gebruik van verschillende therapeutische riten: oren aanraken, tong aanraken met speeksel, zuchten of blazen, en een ‘magisch’ woord spreken “Effata” dat door Marcus wordt vertaald als “Ga open”. Jezus gaat hier te werk zoals toen ook andere magische wonderdoeners te werk gingen in het heidense, sterk door de Griekse cultuur beïnvloede Decapolis (een unie van tien steden ten oosten van het meer van Galilea, die ooit deel uitmaakten van het Beloofde Land, maar zich na de ballingschap afscheurden van het gezag van Jeruzalem. In 63 vóór Christus kreeg Decapolis van de Romeinse veroveraar zelfbestuur.). Later werd dit ritueel door de Kerk overgenomen bij de duiveluitdrijvingsritus die – even het geheugen van de ouderen onder ons opfrissen – tot enkele decennia geleden, een onderdeel vormde van het doopritueel.