18e zondag –A-jaar 3 aug. 14
Er staat vaak meer dan er staat… (Mt. 14,13-21 ; Jes. 55,1-3) (Viering)
De broodvermenigvuldiging is wellicht het bekendste en meest spectaculaire van alle wonderen van Jezus, ons door de evangelies overgeleverd. Het is ook nogal wat: met amper vijf broden en twee vissen ruim 10.000 magen vullen, 5000 mannenmagen plus de niet meegerekende magen van vrouwen en kinderen. (Onze evangelist schaamt zich blijkbaar niet voor een vleugje macho-mentaliteit.). Reeds in de eerste decennia na Christus – in de periode dus dat de evangelische getuigenissen op schrift werden gesteld – was dit verhaal bijzonder populair. Het is een van de weinige wonderen die we in alle vier de evangelies terugvinden; Mattheus en Marcus vertellen het zelfs twee keer alsof Jezus twee keer duizenden te eten zou gegeven hebben.
Waarom organiseerde Jezus zo’n enorme picknick? Wou Hij op die manier misschien, op het einde van zo’n verkondigingsdag, zijn boodschap nog wat supplementair gewicht meegegeven, in de zin van: ‘Zo’n wonder zal de mensen ervan overtuigen dat Ik van Godswege gezonden ben; misschien zullen ze dan gemakkelijker geloven dat wat Ik verkondig, woorden van Godswege zijn.’ Een wonder dus als ‘bewijs’ van zijn door God-gezonden-zijn… Ik sluit dat niet a priori uit. Maar als ik onze evangelietekst lees en herlees, dan lijkt mij dat als verklaring toch wat te simplistisch.
Van dichtbij bekeken vallen mij in dit verhaal een paar dingen op die op minst wat vreemd aandoen:
– Een hele dag preken voor zo’n massa, en dat in open lucht… Probeer dat maar eens zonder degelijke geluidsinstallatie. Dat onze evangelist de omvang van Jezus’ luisterpubliek met een beetje dichterlijke vrijheid heeft aangedikt, is hem nog collegiaal te vergeven.
– “Het werd al avond” staat er. De mensen moesten, behalve eten, ook nog naar huis. Ze moesten dus, hoe dan ook, naar en langs nabijgelegen dorpen waar eten voor onderweg te koop was. Het voorstel van de leerlingen om het volk te laten gaan, was dus niet zo dom: de mensen zouden én gegeten én een uurtje vroeger thuis geweest zijn. Niet onbelangrijk als er kleine kinderen bij zijn. Waarom ging Jezus daar dan niet op in?
– Nog een pikant detail. Toen Jezus vroeg wat er te eten was, bleken er slechts vijf broden en twee vissen beschikbaar. Vindt u het niet vreemd, dat slechts één van die duizenden toehoorders eraan gedacht had zijn knapzak mee te nemen? Lijkt het niet waarschijnlijker dat heel wat meer mensen boterhammetjes bij zich hadden, maar niet reageerden omdat ze die voor zichzelf wilden houden. Ik verdenk er zelfs de apostelen van dat zij lunchpakketten achter de hand hadden, om die, zoals elke avond nadat de mensen vertrokken waren, samen met Jezus rustig te kunnen verorberen. Zou niet daarom Jezus gezegd hebben: “Geven jullie hun maar te eten”?
Ik ben niet bezig ons verhaal kapot te redeneren, integendeel. Uit die kleine ongerijmdheden blijkt dat Mattheus geen gewoon feitenverslag heeft opgetekend. Hij heeft een voorval uit Jezus’ leven aangegrepen en dat zó verhaalt en verpakt dat het méér wordt dan een verhaal, dat het een verhaal wordt met een dubbele bodem, een verhaal met een boodschap. En om die boodschap is het Mattheus te doen.
Jezus sprak over het Koninkrijk Gods. Een massa mensen had een dag lang geboeid naar Hem geluisterd en voelde zich door Hem geraakt. Wie zoiets meemaakt, haakt niet af om op tijd thuis te zijn voor het avondeten. Belangrijker dingen hebben voorrang. Prioritair is dan niet meer het brood dat je buik vult, maar het Brood [met hoofdletter] waarvan Jezus kennelijk leeft, dat Hij verkondigend aanreikt, en waarmee Hij niet je buik maar wel je hart vult en vervult.
Dat het in dit verhaal in wezen niet om materieel brood gaat, maakt Mattheus ons tussen de lijnen duidelijk. Onze eerste lezing gaf ons al een hint. Daarin zegt God tot zijn mensen, bij monde van de profeet Jesaja: “Komt bij Mij brood kopen zonder te betalen; luister naar Mij en u zult eten wat goed is”. Brood als symbool van Gods Woord, Gods Boodschap.
Mattheus schrijft dat Jezus, met die vijf broden en twee vissen in de hand, “opkeek naar de hemel, de zegenbede uitsprak, de broden brak en ze aan de leerlingen gaf”. Woorden die de evangelist uitsprak telkens hij in zijn geloofsgemeenschap voorging in de eucharistie – het zijn trouwens nog altijd onze consecratiewoorden – woorden die de herinnering aan het Laatste Avondmaal levend houden. Mattheus citeert hier de Laatste Avondmaalwoorden zó exact dat hij verzuimt te zeggen dat Jezus ook de vissen zegende en die aan de leerlingen gaf.
Als het de bedoeling van Jezus was geweest om met de broodvermenigvuldiging zijn goddelijke afkomst te onderstrepen, dan hebben die paar duizend mensen aan dat wonder – hoe spectaculair ook – niet zoveel gehad: ze aten tot verzadigends toe, knapten daarvan op,… maar ’s anderendaags hadden ze opnieuw honger. Tegen de achtergrond van het Laatste Avondmaal krijgt het verhaal van de broodvermenigvuldiging een veel rijkere dimensie. Het brood staat dan symbool voor Jezus die zichzelf geeft tot voedsel van blijvend heil. Niet alleen éénmalig voor een paar duizenden, maar ook blijvend voor àlle mensen. Dat geeft Mattheus aan met wat er overbleef: niet toevallig twaalf korven. Wat verwijst naar de twaalf stammen van Israël, het hele volk Gods dus. Wat in het Nieuwe Testament omgebogen wordt tot: alle mensen, van toen, van nu en die van morgen.
Tenslotte wil ik nog uw aandacht vestigen op twee details uit onze tekst: (a) Jezus wilde dat de mensen gingen neerzitten op het gras. (b) En toen Hij het brood gezegend had, gaf Hij het aan zijn leerlingen om het aan het volk door te geven.
Om zich uit te delen heeft Jezus mensenhanden nodig – hier de handen van zijn leerlingen. Zij moeten het brood, dat Hij gezegend heeft tot zijn gedachtenis, uitdelen aan het volk dat daar in groepjes bijeen op het gras zit.
Tot dan toe hadden de mensen slechts oog gehad voor Jezus en langs elkaar heen gekeken. Nu, zittend in het gras, kregen ze elkaar in het oog, ontdekten ze wie naast en tegenover hen zat. Na kennismaking en uitwisselen van beleefdheidsformules komt een gesprek op gang, over wat zij in de loop van de dag gehoord hadden, over geloven dus, over geloven in Jezus. Aanvankelijk bleef het bij woorden: wat navertellen en becommentariëren van wat Jezus had gezegd. Maar toen de apostelen begonnen waren met het uitdelen van brood en vis, drong het als vanzelf tot hen door dat ze ook moesten dóén waartoe Jezus hen had opgeroepen… Plots kwam links en rechts brood op de proppen, dat even vanzelfsprekend werd gedeeld met wie geen knapzak had meegenomen.
Misschien was dat wel het meest wonderlijke en verwonderlijke van het wonder van de broodvermenigvuldiging: een groep van individuele geloofsluisteraars wordt omgevormd tot een geloofsgemeenschap. En het is binnen die gemeenschap dat de ware betekenis van het uitdelen van het zegenrijke brood ten volle kon openbloeien: solidair delend met elkaar, aten allen tot ze verzadigd waren. In die gemeenschap van mensen die zich nu voor elkaar verantwoordelijk wisten, zou vanaf die dag niemand meer honger lijden: Jezus, blijvend voedsel van heil, door mensenhanden elkaar aangereikt.
Marc Christiaens o.p.